Berichten

Lang leek hij als reportageschrijver een ‘one trick pony’. Nu weet Marcel van Roosmalen, columnist voor NRC, Radio 1 en theatermaker, zelfs van een rampzalige screentest een overwinning te maken. Op bezoek bij een man met een gouden pen en een gouden grafstem. ‘Ik had altijd de houding: dat kan ik beter.’

(Gepubliceerd in Villamedia, maart 2020, illustratie: Trik illustrik.nl)

 

Halverwege het interview constateert Marcel van Roosmalen (52) dat het tot dusver maar een saai gesprek is. Daar gaat hij iets aan doen.

Hij plukt een tijdschrift uit een ander­halve meter hoge stapel die losjes tegen een boekenkast leunt. Het is een HP/De Tijd uit 1997. Op de cover een verhaal over minister Els Borst. ‘Totáál niet interessant’, oordeelt Van Roosmalen, destijds werkzaam voor het vrijzinnig liberale opinieweekblad. ‘En hier: een column van socioloog J.A.A. van Doorn, tja. Een stukje over Patrick Kluivert, tja. Jezus, een interview met Gerda Havertong! Echt, wie lás dit?!’

Hij schudt het hoofd. ‘Je hoort vaak dat de journalistiek niet meer is wat ze geweest is. Maar ik denk dat de journalistiek beter is geworden, en dat er nu juist beter wordt geschreven. Alles wat in je herinnering vroeger heel goed was, valt altijd tegen als je het terugleest.’

Dat geldt nochtans niet voor zijn eigen stukken, leert een steekproef. Van Roosmalen maakte vanaf de tweede helft van de jaren 90 furore met een stijl die hem weliswaar een contract bij de Volkskrant kostte (‘Er waren tijdens mijn stage wat boze brieven binnengekomen, en o ja, ik had ook een olifant in Artis geciteerd’), maar die hem vervolgens bij HP/De Tijd beroemd maakte.

Droogkomische reportages waren het. Veel korte zinnetjes. Niet per se super inhoudelijk. Hield iemand een gloedvol betoog, dan beschreef Van Roosmalen alleen hoe de spreker ondertussen met zijn aansteker zat te hannesen. Een nachtmerrie, kortom, voor onderwerpen die zichzelf erg serieus namen. Niet zelden waren dat collega-journalisten. Zo bracht hij Arnold Karskens tot razernij door vrij plastisch te noteren hoe de bekende oorlogsverslaggever borrelnootjes at.

Forse schulden had kroegtijger Van Roosmalen destijds ook. Gokken. Pokeren. Een beleggingsproduct dat te mooi leek om waar te zijn – en dat dus ook was.
Een kwart eeuw na zijn moeizame stage bij de Volkskrant (‘Mijn chef haatte mij’) is hij een populaire Bekende Nederlander die een min of meer geordend leven leidt. Een die met zijn gouden pen en zijn inmiddels vermaarde grafstem een groot vrijstaand huis in Wormer bij elkaar heeft geschreven en gepraat, samen met zijn partner Eva Hoeke, ook freelancer en Volkskrant-columnist, met wie hij twee dochters heeft.

Het bestaat dus nog: freelance journalisten in blakende welstand. Mooi pand.
‘Eh, ja. Het staat alleen op de verkeerde plek. We willen terug naar Amsterdam, maar dat wordt wel erg duur. Desnoods gaan we via Zaandam terug. Want ik kan niet zeggen dat we in Wormer veel vrienden hebben gemaakt. Al heb ik daar ook niet erg mijn best voor gedaan.’

Hoe maak je hier vrienden?
‘Je moet trompet gaan spelen in de fanfare, is me aangeraden. Of op het land gaan werken, dat doen ze hier ook voor de lol. Je had bij SBS de serie ‘Lekzand’, met Daniel Boissevain. Dat leek wel over mij te gaan. Het ging over een columnist die ging verhuizen naar een dorp. Hij maakte van alles mee: een verhuiswagen die te water raakte, een dijk die brak, een giertank die opensprong. Maar het probleem is juist dat je helemaal níks meemaakt in zo’n dorp.’

Had je er een romantisch beeld van?
‘Ja. Nou ja, we zagen dit huis. Heel mooi. En we zaten met z’n vieren op 60 vierkante meter in Betondorp, dus dan word je ook gek. En we betaalden 1600 euro per maand huur. Maar nu zitten we dus hier. Gelukkig heb ik een kantoortje in Amsterdam.’

Drie maal per week een column voor NRC Handelsblad, elke dinsdag een column op Radio 1, elke zondag een column in Studio Voetbal, een tweewekelijkse podcast over tijdschriften voor Radio 1, boeken, voorleessessies in het land, onlangs een theatershow: een jaloersmakend professioneel bestaan.
‘Dat klopt wel. Ik heb in die zin weinig meer te wensen.’

Profijtelijk vast ook.
Met een uitgestreken gezicht: ‘Dat weet ik niet. Ik weet niet precies wat ik verdien.’

Natuurlijk wel.
‘Oké, ik zal het je straks off the record precies vertellen, maar het gaat wel met pieken en dalen. Zo’n NRC-column geeft een zekere stabiliteit. Die heb je ook wel nodig, want de tijden voor freelancers zijn slechter geworden. Ik werd benaderd voor een rubriek in het blad Quest Historie, van uitgeverij Hearst. Moest ik een hele papierwinkel ondertekenen. Alsof ik heel blij mag zijn dat ik stukjes voor ze mág schrijven. En zij mogen ermee doen wat ze willen, maar jij mag ze nog niet eens bundelen in een boek.’

‘En dan de tarieven! Ik heb het nog getroffen met die column, maar als gewone freelancer kun je toch helemaal niet meer van je werk leven? Je krijgt hoogstens 40 cent per woord. Nou, dat kreeg ik twintig jaar geleden ook. En dan de permanente onzekerheid – al valt dat bij mij wel mee. Laatst gingen de freelancers van de NRC een dag staken. Allemaal in overleg met de krant, terwijl het idee van staken is dat de boel wordt ontregeld. Eigenlijk was het dus een snipperdag. Zo ver zijn we dus al.’

Heb je als succesvolle freelancer een tip?
‘Goed schrijven. En van jezelf een merk maken. Het werkt enorm als je ook op tv of de radio komt. Je moet meteen overal een mening over hebben, want met alleen leuk geschreven verhaaltjes red je het niet.’

Jij hebt in je carrière altijd uitsluitend gedaan wat je leuk vond, heel compromisloos. Ook in het begin. Bij HP/De Tijd was je officieel economieredacteur. Ik kan me nul stukken over economie herinneren.
‘Nee. Ik dacht toen meteen: hoe doen we zo weinig mogelijk aan economie?’

Daar spreekt zelfvertrouwen uit: ik ga niet doen wat in de functieomschrijving staat.
‘Inderdaad, want ik kon ergens anders ook wel een baan krijgen. Ik wilde gewoon reportages maken.’

Is dat jouw advies aan jonge collega’s: doe uitsluitend wat je leuk vindt?
‘Ja. Je moet je eigen verhalen maken zonder je iets aan te trekken van of anderen dat goed of slecht vinden. Het gaat uiteindelijk om jezelf en om een paar lezers die zich daarin herkennen.’

Je moet wel langs wat chefs die daar het hunne van denken.
‘Ik wist dat mijn verhalen goed genoeg waren. Er stonden wel slechtere stukken in HP die niet van mij waren. Ik had altijd de houding: dat kan ik beter. Dat heb ik altijd wel gedacht.’

Wat was het geheim van jouw reportages?
‘Ik werkte altijd tegen de deadline aan, dus ik had geen tijd om de bandjes uit te werken. Alleen het meest basale schreef ik op. Waar heb ik om gelachen? Dat was de voornaamste vraag. Wat vond ik absurd? En dat was vrij veel. Kun jij genieten van een goed inhoudelijk interview?’

Absoluut.
‘O. Nou, mij ging het altijd om de schrijfstijl. De inhoudelijke ballast schreef ik er soms op verzoek in: waarom gingen we hierheen? Maar nooit meer dan een paar alinea’s.’

Persvoorlichters kunnen slecht omgaan met journalisten die niet geïnteresseerd zijn

‘Mijn voorbeeld was Cherry Duyns. Hij schreef zichzelf altijd naar voren in zijn reportages voor de Haagse Post. Dat ging ik ook doen, en ik merkte: je komt best veel te weten over karakters als je de verstoorder bent. Persvoorlichters bijvoorbeeld kunnen slecht omgaan met journalisten die niet geïnteresseerd zijn. Dat vond ik een verrassende invalshoek. Ivo Niehe heeft me toen wel geïmponeerd. Hij zette voor het interview óók een cassette­recorder op tafel. Nou, dacht ik, daar zitten we dan.’

Je NRC-columns zijn knap geschreven miniatuurtjes. Toch denk ik af en toe: dit doet hij met twee vingers in de neus. Als je het kunstje eenmaal beheerst… Een dialoogje, iets persoonlijks…
‘Dat is niet zo. Soms kost het me best veel moeite. Maar je hebt wel goede en slechte fases. En het is wel drie keer per week, dus met dat persoonlijke ben je ook wel een keertje klaar. Af en toe denk ik echt: Jezus Christus, wat heb ik allemaal opgeschreven?!’

Helaas schrijf je nauwelijks reportages meer.
‘Dat kan ik toch zo weer oppakken? Het is ook niet helemaal waar. Met fotograaf Jan Dirk van der Burg ging ik afgelopen jaar eens per twee weken naar kansloze vergaderingen. Dat deden we voor onder meer De Correspondent. Dat is wel een behoorlijke niche hoor, dat je bij een deelraadsvergadering in Lemmer zit. Maar je moet natuurlijk wel een beetje een normaal leven leiden. Je kunt niet drie keer per week op reportage, dan word je gek.’

‘Bovendien is het een uitstervend genre, want nu doen internet en tv wat ik vroeger deed: belachelijke vragen stellen, overal heen gaan. PowNews stuurde als eerste een gek naar Den Haag. Nu heeft ieder programma zijn eigen debiel. Maar ik heb er weinig mee, iemand met een camera die staat te schreeuwen tegen een Kamerlid. Ik vind de observatie krachtiger.’

Je leek destijds een one trick pony. Dat heb je later gelogenstraft. Zou jij zelf graag met de Marcel van toen op pad gaan?
‘Nee. Afgelopen jaar, rond mijn theatertour (met fotograaf Van der Burg en Radio 1-presentator Roelof de Vries becommentarieerde hij op zijn Van Roosmalens de gemeente waar het theater zich bevond, red.), ging er een paar keer een journalist mee in de auto. En dan kom ik toch in de rol die ik dan schijnbaar speel als ik me op mijn gemak voel, dat gekanker. Ik dacht: wat een kutverhaal wordt dit als ik niet oppas. Ik ben er genadig vanaf gekomen, maar ik zie mezelf dan wel in perspectief: mopperend op iedere rotonde. Tja, kun je dan vragen, waarom doe je het dan? Dat is eigenlijk de beste vraag.’

Tekst loopt verder onder de illustratie.

Maarten van Rossem doet het al jaren met veel succes.
‘Ja, maar dat is zijn verdienmodel.’

Dus jij hebt ook een verdienmodel gevonden?
‘Nou…’ Secondenlange stilte.

Partner Eva, die op de bank tv kijkt, breekt in: ‘Willen jullie nog wat drinken?’

Van Roosmalen komt er even later zelf op terug. ‘Wat ik nog zeggen wil is dat dat gemopper een beetje is ontstaan omdat ik ook radiocolumns ging doen. Toen moest ik opeens een mening hebben. En ik vind het behoorlijk aanmatigend om een mening te hebben.’

Dat hoor ik nou echt aan niets. Je gaat er altijd vol in met die cynische grafstem van je.
‘Ja, maar heel veel mensen denken dat je dat dan ook écht vindt. Je kunt een half uur later toch weer iets anders vinden? Zo frustrerend dat je in deze tijd meteen een kamp in wordt getrokken. Met een beetje een overdreven grafstem een beetje een overdreven mening hebben zie ik als amusement.’

De amusantste televisie van 2019 was je optreden in De Wereld Draait Door op 9 november. Droogkomische tone of voice, onnozele mimiek, verkeerde bril: alles klopte. Je vertelde over je mislukte screentest voor de nieuwe talkshow Op1.
‘Ik wist bij die pilot al na drie minuten: het is beter als deze opnamen worden vernietigd. Maar toen ik ze terugzag, moest ik keihard lachen. En als ík dat al moet… Dus heb ik ze doorgestuurd naar DWDD. Ik dacht: nu krijg ik de kans om van een drol een gebakje te maken. Want dat kan ik wel. Ik heb van de nederlaag een soort overwinning gemaakt.’

Wat ging er mis tijdens de screentest?
‘Het ging helemaal niet zoals ik dacht dat zoiets gaat. Je staat echt ten dienste van het onderwerp. Het is zo geformatteerd dat er weinig persoonlijkheid van al die persoonlijkheden overblijft. En wat ik heel onplezierig vind: je hebt de neiging om jezelf te manifesteren. Terwijl je beter onderuit kunt zakken en uitstralen: stel jij de vragen maar. Maar ik zag mezelf op die schermen, die ogen…’

Doodsangst.
‘Nee, geen angst. Maar wel een vorm van onzekerheid. En ik dacht: kut, ik moet nog veertig minuten!’

In DWDD zei je dat je bij de directie van BNNVARA ook over iets anders hebt gepraat. Wat was dat?
‘Ik zou een pilot voor een serie over het koningshuis gaan maken. Mijn werkidee was: de Oranjes moeten weg, het liefst zo snel mogelijk. Zeg maar een anti-Blauw Bloed, liefst met dezelfde beelden, op hetzelfde tijdstip. Leek me hartstikke leuk. Maar uiteindelijk was het idee volgens mij toch iets te radicaal.’

Hoe ging dat dan?
‘Ik zat daar met directeur Gert Jan Hox. Een heel aardige man met een goed gevoel voor humor, dus die was wel voor. Maar zo werkt dat dus niet. Het is rul gehakt, dat door een soort molen gaat. Vijftien koks strooien er wat kruiden op. Ze gaan ermee naar een zenderbaas, die draait er iets van. En dan komen ze terug en vragen ze: “kunnen we niet beter een slavink maken Marcel, vind je dat niet veel lekkerder?” Maar ik heb helemaal geen slavink besteld. Dan gaat het nog een keer terug en wordt die slavink een vegetarische schnitzel, en op het laatst zit je iets te eten wat je helemaal niet wilt.’

Op1 is dus niet jouw setting. Maar misschien één op één met iemand, met een goed glas whisky, en we zien wel of we het uitzenden?
Enthousiast: ‘Ja, dat zou ik graag maken. Maar dan meer vanwege het ongemak. Ik ben heel erg voor meer ongemak op tv. Meer menselijk tekort, dát is interessant. In dat opzicht heeft de journalistiek veel moois te bieden. IJdelheid, scoringsdrang: al die menselijke zwakheden komen geweldig tot uitdrukking in de journalistiek. Vooral bij sportjournalisten.’

Is er iemand die jij als voorbeeld ziet in dat creëren van ongemak?
‘Wim T. Schippers. Hij trok het in zijn hele leven door. Ik heb hem zelf een keer geïnterviewd. Sprak hij bewust in een lawaaiig café af, zodat je niks hoorde op je cassette­recorder. En de jongens van Rembo en Rembo, die in 2015 Mathijs van Nieuwkerk totaal ontregelden met hun antwoorden. Vond ik heel grappig. Mathijs iets minder.’

Jij spreekt columns in voor Studio Voetbal. Soms bespot je medewerkers van NOS Sport. Een tijdje geleden oud-schaatser Erben Wennemars. Kwam daar gedoe van?
‘Toen wel. Wennemars is behalve schaatscommentator ook performance coach bij PEC Zwolle. Alle spelers van die club worden knettergek van hem. Dus daar ging mijn column over.’

Je zei: ‘Sinds Wennemars het schaatsen verslaat, hoop ik dat de Nederlanders geen gouden medailles winnen.’ Kreeg je een reprimande van NOS Sport?
‘Niet zo dwingend van: het mag niet meer, maar ik kreeg wel een gesprekje. Nou ja, ik onthoud het. Ik kreeg Wennemars zelf ook aan de lijn. Anderhalf uur pure humor aan de telefoon. “Wat is het plan?”, vroeg hij. Er is geen plan, antwoordde ik, het was eenmalig, wees niet bang. Maar ja, stel dat hij straks bij Feyenoord aan de slag gaat…’

Inmiddels ben je zo hoog gestegen dat je weinig bijzonders meer hoeft te doen om grappig te worden gevonden. Een tijd geleden vertelde je bij Voetbal Inside over een Europacupwedstrijd van Vitesse. Een neutraal, bijna steriel verslagje van een avond waarop niks was gebeurd. Toch lag René van der Gijp onder tafel van het lachen. Het fragment is op YouTube 788.000 keer bekeken.
‘O ja? Ik ben er niet per se op uit, hoor. Ja, wel bij DWDD laatst. Ik weet wel wanneer iets grappig is. Vandaar ook die bril toen. Dan zag het er nog iets potsierlijker uit.’

Je kunt aan mij veilig je nieuws kwijt, want je weet zeker dat het niet de volgende dag in de krant staat

Maar hoe zie je jezelf nu precies? Als journalist? Schrijver? Komiek?
‘Ik ben een mengvorm van journalist, columnist en performer. Meer columnist dan journalist trouwens. Je kunt aan mij veilig je nieuws kwijt, want je weet zeker dat het niet de volgende dag in de krant staat.’

Als het publiek het al razend grappig vindt als je niets bijzonders zegt of doet, haalt je volgende boek ook wel weer de eerste plek in de bestseller-top-60, net als vorig jaar dat over de winderige oud-voetballer Theo Janssen.
‘Dat is niet waar, maar het lijkt me wel leuk om een keer een echt goede roman te schrijven.’

Ben je al bezig?
‘Ja, maar het schiet niet op vanwege alle andere werkzaamheden. Ik zou wel willen dat ik zo was: na een column nog even lekker een paar uur aan mijn roman schrijven.’

Vriendin Eva meldt zich weer: ze gaat slapen. Zij wil ook dolgraag weg uit Wormer, vertelt ze. ‘Dus gaan we veel, nee héél veel geld binnen harken. Daarom hebben we nu een agent. Want wij waren echt van die gekken die voor een paar honderd euro een stukje gingen voorlezen in Nunspeet.’

Van Roosmalen knikt. ‘Ik deed echt alles. Was alleen nog maar onderweg.’

Hoeke: ‘En we hebben wel een gezin. Nu ben ik eigenlijk wéér een avond alleen. Het is ook niet normaal wat hij allemaal doet, hè. Het is rammen rammen rammen. Dinsdagochtend om acht uur opent hij zijn ogen en roept: “Ik moet aan het werk, ik moet aan het werk!” ’s Avonds om tien uur komt hij dan thuis. Als je dan óók nog voor een fooi naar Nunspeet gaat…’

Van Roosmalen: ‘Met die theatertour was het helemaal erg. Stond ik voor 300 euro in Valkenswaard een verhaal voor te lezen over hoe belachelijk mensen uit Valkenswaard zijn. Hartstikke gezellig, maar ik hoor dan mensen roepen: “Ga dan terug naar de Randstad als je het zo goed weet!” Inderdaad, dacht ik, waar sláát het op dat ik dit doe?’

Hoeke: ‘En dan weer ’s nachts thuiskomen.’

Van Roosmalen: ‘Moest ik op de bank slapen, onder een dekentje.’

Hoeke: ‘Ja, want hij schopt ’s nachts alles bij elkaar van de stress.’